• 28 april 2010
  • door John Bronkhorst

    John BronkhorstLeerkrachten, begeleiders en digitale geletterdheid.
    Kinderen doen het sneller.

    Sinds de snelle opkomst van computers is het duidelijk dat leerlingen met ICT makkelijker omgaan dan leerkrachten en ouders. Seymour Papert schreef er een boek over: The children’s machine. Computers worden het domein van kinderen, waarbij de school op de achtergrond raakt, schreef hij in 1993. Onderzoek laat zien dat hij steeds meer gelijk krijgt. Het kost scholen en lerarenopleidingen nog veel inspanning om de stap naar de kinderwereld te maken.

    In het begin gaan veel scholen er toe over systematisch computerles te geven. Daarbij stellen ze elementaire technische vaardigheden voorop lohnabrechnung herunterladen. Doordat veel leerlingen computers thuis hebben, wordt dit overbodig en soms zelfs contraproductief: leerlingen vervelen zich en vinden de lessen achterhaald. In de volgende fase is er de neiging om te veronderstellen dat technische vaardigheden vanzelf thuis worden geleerd. De school gaat zich meer op de didactiek en onderwijskundige achtergrond richten.

    Als er sprake is van een informatiesamenleving, dan moet de school daarop voorbereiden. Leerkrachten zullen dan op een heel nieuwe leest te werk moeten kunnen gaan. Daarvan zijn ook beleidsmakers overtuigd. In de Kerndoelen, de wet Beroepen in het Onderwijs (BIO) en competentieprofielen vinden we steeds meer richtlijnen en doelen met betrekking tot ICT. Leerkrachten moeten digitaal geletterd zijn, is de mening. Daarbij wordt vaak de definitie gehanteerd van de American Library Association (ALA) “ (..) informatievaardige mensen hebben geleerd hoe ze moeten leren music itunes for free. Ze zijn zich daarvan bewust, omdat ze weten hoe kennis geordend is, hoe ze informatie kunnen vinden en hoe ze informatie zo kunnen gebruiken, dat anderen van hen kunnen leren. Deze mensen zijn klaar voor een leven lang leren, omdat ze altijd de informatie kunnen vinden die nodig is voor elke taak of keuze die zich voordoet.” In lijsten met competenties wordt de geletterdheid omschreven, ook in internationaal verband (ISTE, Common European Framework).

    In het begin wordt die geletterdheid technisch en nauwelijks praktijkgericht ingevuld in ons land. Er komt een digitaal rijbewijs (DRO), waarin grotendeels los van de eigen onderwijspraktijk een aantal voorgeschreven tools en toepassingen wordt geleerd. Dat sluit nauwelijks aan bij de behoeften die leerlingen hebben en heeft weinig raakvlak met de dagelijkse klassenpraktijk.

    Daarna wordt de aandacht verlegd naar het zoeken, vinden en presenteren van informatie. Het vinden en beoordelen van bronnen is belangrijk. Omdat veel leerlingen buiten school via de computer meer leren dan in school groeit de aandacht voor het zelfstandig, niet begeleid verwerven van kennis download for free subway surfer. Ook is er toegenomen aandacht voor de maatschappelijke functie van media: hoe moet een burger zich kritisch en actief bewegen in een complexe fundamenteel gemedialiseerde wereld, vraagt de Raad voor Cultuur zich af. De inspectie krijgt de opdracht om, via een waarderingskader ICT in het Onderwijs, na te gaan hoe het met de integratie van ICT gesteld is.

    Ouders maken zich zorgen over het feit dat hun kinderen in een virtuele wereld bezig zijn die zij zelf niet kunnen overzien. Ze willen, vaak samen met de school, oplossingen voor problemen die hen bezig houden. Een groot probleem voor ouders is dat van de veiligheid. Hoe voorkom je dat kinderen in aanraking komen met of belaagd worden door ongewenste en schadelijke invloeden?

    Emigreer en leer
    Belangrijker dan ooit is het om te weten wat er speelt in de wereld van leerlingen. Veel leerkrachten zijn er zich onvoldoende van bewust dat er, na schooltijd, een heel eigen digitaal leven geleid wordt door kinderen. De middelen, technieken en emoties die daarbij een rol spelen, zijn voor veel leerkrachten onbekend. Zo ontstaan twee werelden: die van de digitale autochtonen, leerlingen die volledig opgegroeid zijn met computers en die van de digitale immigranten, leerkrachten die komen kijken in een voor hen relatief nieuwe wereld (Prensky) schnitzeljagd herunterladen. Weten wat leerlingen (digitaal) bezig houdt betekent: goed luisteren, meedoen met digitale activiteiten die leerlingen na school doen, accepteren dat een leerkracht zich iets moet laten uitleggen door leerlingen, zich verplaatsen in de emoties die de digitale wereld oproept en er natuurlijk zelf plezier in hebben. Al werkend op deze manier ontdekt de leerkracht dat er bij veel leerlingen sprake is van een dubbele identiteit. Hun digitale leven ziet er anders uit dan hun echte leven. Dat weten ze en daarover praten ze ook “Marije is in het echt niet zo’n bitch… dat doet ze alleen maar achter de computer.” Door mee te doen raken leerkrachten op de hoogte van de snel wisselende rages, het taalgebruik (Breezertaal), de voortdurende stroom nieuwe ict-tools, de wereld van de games en de soms grote zichtbare verschillen in waarden en normen tussen leeftijdsgroepen en culturen. Door zich in te leven en te werken in de ict cultuur ontstaat een gevoel van wederzijds respect en waardering en wordt het voor leerkrachten ook duidelijker waar hun rol ligt. Naast een emotionele rol, die tot beter begrip, waardering en respect kan leiden krijgen leerkrachten al meelevend ook steeds meer zicht op hun professionele mogelijke inbreng. Waar liggen kansen in het vernieuwde leerproces, waar kun je de relatie met schoolse vaardigheden leggen, hoe verhouden de nieuwe tools en technieken zich tot de kerndoelen en eindtermen.

    De diepte in
    Een van de kenmerken van onze informatiesamenleving is dat er snel en op het juiste moment naar informatie kan worden gezocht. “Even googlen” en je hebt het antwoord. Informatie krijg je “just in time”. Maar hoe wordt al die losse informatie nou een samenhangend geheel? En als dat voor ieder individu anders werkt, hoe kan een leerkracht daar dan mee omgaan. Meer dan vroeger moeten leerkrachten beschikken over vaardigheden van hogere orde om aan deze vragen het hoofd te bieden. Een begrippenkader bij leerlingen laten ontstaan vanuit zelf- of geleid ontdekkende leerprocessen vergt heel andere kwaliteiten dan het in partjes overdragen van voorgestructureerde leerstof. Het impliceert het vermogen om snel kennis te kunnen verwerven, deze te kunnen analyseren en samen te brengen tot een zinvol geheel, in te passen in al bestaande structuren en deze vervolgens te communiceren met anderen. Bij het snel kunnen verwerven van kennis, “even googlen”, komen direct al zoekvaardigheden om de hoek kijken. Die hebben deels te maken met kennis van het zoekgereedschap. De meeste gebruikers kennen maar één toepassing van googlen. Dat er op talloze andere manieren veel slimmer gezocht kan worden is vaak niet bekend. Het resultaat van een eenvoudige zoekactie is een ongeordende hoeveelheid informatie. Deze informatie moet worden gefilterd op bruikbaarheid. Daarvoor sluiten mensen aan bij kennis die ze al hebben (cognitief en emotioneel raamwerk). Is dat raamwerk er niet of onvoldoende dan wordt het filteren en beoordelen van kennis moeilijk tot zelfs onmogelijk. Alle “hits” zijn dan uniek en de gebruiker kan ze niet classificeren of beoordelen. Dat kan tot moedeloosheid en verwerping van het leerproces leiden.

    Leerkrachten zullen zelf zeer goed moeten kunnen omgaan met deze informatie-vaardigheden. Daarnaast moeten ze los kunnen komen van een voorgestructureerde methode en een helikopter-view ontwikkelen binnen de vakgebieden. In Nederland helpt de regering daarbij door leerlijnen en tussendoelen aan te bieden voor onder meer taalonderwijs en wiskunde. Ook voor leerlingen in de voorschoolse periode zijn deze doelen er nu. Ze stellen de leerkracht beter in staat om het hele vakterrein te overzien en de inbreng van de leerling te plaatsen in het geheel van ontwikkeling.

    Meer dan vroeger moeten leerkrachten ook vertrouwd raken met het feit dat buitenschools leren een grote rol speelt. Thuis, achter de eigen computer en in de eigen omgeving, wordt vaak meer geleerd dan op school, erkent ook de onderwijsraad. Hoe vindt leren dan precies plaats in volledige zelfstandigheid? Wat als je daar als leerkracht mee wordt geconfronteerd: ga je dat uit de weg of kun je het integreren in je dagelijkse schoolpraktijk? Niet langer staat de didactiek centraal: de leer van het onderwijzen. De leer van het leren (ook wel mathetiek genoemd; Bronkhorst, 2005) komt naar voren. Hoe kun je als leerkracht al die verschillende kennis reguleren en tot een geheel maken? Moet dat individueel of kan dat in groepen? Is klassikaal onderwijs nog mogelijk en zinvol?

    Op de rol van leerkracht wordt eigenlijk een groter beroep gedaan dan vroeger. Emotionele processen en denkprocessen moeten individueler en dieper worden opgepakt en begeleid. Dat stelt hogere eisen aan de eigen cognitieve en emotionele vaardigheden dan in de traditionele situatie. Organiseren van complexe leerprocessen, vanuit een goede kennis van onderwijskunde en leerpsychologie en met vaardigheden ten aanzien van de ict tools wordt een benadering die in de kinderschoenen staat. Combineren van oude en nieuwe middelen tot leerarrangementen, het zelf maken van ontbrekende stukjes informatie, het kunnen hanteren van de talloze wisselende communicatiegereedschappen zijn vaardigheden die beheerst moeten worden.

    Het hebben en kunnen expliciteren van een duidelijke onderwijsvisie helpt ook om als leerkracht te kunnen classificeren en selecteren. Naarmate duidelijker is wat je wilt, kunnen ontwikkelingen door die bril worden bekeken en hoeft er geen onnodige onrust te ontstaan over de toevloed van nieuwe tools en toepassingen. Die worden in alle rust getoetst aan het eigen onderwijsconcept en kunnen dan worden geaccepteerd of beargumenteerd verworpen.

    Nu duidelijk is dat er hogere eisen aan leerkrachten worden gesteld in een informatiesamenleving rijst ook de vraag hoe het met onze instroomeisen is gesteld. Sommigen staan op het standpunt dat er hogere instroomeisen aan o.a. pabo’s gesteld moeten worden. Ons land kent een van de laagste instroomeisen van Europa. Recentelijk is een begin gemaakt met de invoering van begintoetsen voor rekenen en taal. Daarmee moet een minimaal niveau gegarandeerd worden. Er komt daarbij geen verhoging van de instroomeisen. Het ten minste beheersen van vaardigheden voor rekenen en taal op basisschoolniveau lost nog niet de vraag op naar de noodzakelijke digitale geletterdheid van leraren anno nu.

    Literatuur:

    • American Library Association (1989). American Library Association Presidential Committee on Information Literacy:Final Report. Washington, D.C. American Library Association.
    • Bronkhorst, J. (2005) Basisboek ICT didactiek. Tweede druk. Baarn: Bekadidact.
    • International society for technology in education:. (2002) National educational technology. Standards for teachers. Eugene Oregon:ISTE
    • Papert, S. (1993): The children’s machine. Rethinking school in the age of the computer. Harvester Wheatsheaf, New York.
    • Prensky, M. (2001). Digital natives, digital immigrants. In: On the horizon. NCB University Press, Vol. 9, nr. 5, October.
    • Raad voor Cultuur (2005). Mediawijsheid: De ontwikkeling van nieuw burgerschap. Den Haag:Raad voor Cultuur.
    • Midoro, V. (2005). A Common European Framework for Teachers’ Professional Profile in ICT for Education. Ortona: Menabo s.r.l.

    Websites:

    John Bronkhorst

    RDL b2pn120x120 sms-taal120x75